De kunst van het lezen in de Middeleeuwen
De lingua franca voorbij
Ontwikkeling van het lezen in Europese nationale talen
Ontwikkeling van het lezen in Europese nationale talen
In het eerste millennium was het Balkanschiereiland een gebied aan de rand van het Byzantijnse Rijk, bewoond door verschillende Slavische volkeren. Het belangrijkste Slavische rijk was Bulgarije, waarvan de grenzen grofweg samenvallen met de grenzen van zijn hedendaagse naamgenoot. De regio’s aan de Adriatische kust stonden voornamelijk onder Byzantijnse controle. Ten westen van de Balkan (op dit moment (Zuid-)Duitsland, Oostenrijk en Italië) lagen de rijken van de Frankische volkeren. Deze geografische positie bleek invloedrijk te zijn voor de latere geschiedenis van de regio en dus voor de ontwikkeling van een lees- en schrijfcultuur.
De Franken en de Byzantijnen verschilden in hun religieuze overtuigingen. Terwijl de eersten zich tot het rooms-katholicisme hadden bekeerd, volgden de laatsten het orthodoxe christendom. De Balkanvolkeren, tussen de Franken en de Byzantijnen in, werden onderworpen aan pogingen tot kerstening van beide kanten. Lokale heersers hadden soms persoonlijke motieven om voor één van beide kanten te kiezen, maar over het algemeen was de Byzantijns-orthodoxe poging veel succesvoller. Terwijl de rooms-katholieke kerk erop aandrong de liturgie alleen in het Latijn te vieren, stelden de Byzantijnse missionarissen zich flexibeler op, zodat voor hun kerkdiensten de volkstalen gebruikt konden worden.
In die tijd was er echter geen geschreven vorm, en ook geen alfabet, voor de Slavische talen. Daarom hebben twee Griekse missionarissen, de broers Cyrillus en Methodius, het Griekse alfabet aangepast aan de Slavische spraakklanken. Griekse woorden en grammatica werden toegevoegd om hiaten in de syntaxis op te vullen. Dit nieuwe schrift werd glagolitisch genoemd, naar het Oudslavische woord glagolati, wat „spreken” betekent. De nieuwe taal wordt tegenwoordig aangeduid als Oudkerkslavisch, omdat het in eerste instantie werd gebruikt voor de Bijbel en andere religieuze basisteksten. Het was de belangrijkste literaire taal in de Slavische gebieden van de 9e eeuw tot het einde van de middeleeuwen. Oudkerkslavisch werd bewerkt voor verschillende Slavische regio’s. In de daaropvolgende eeuwen evolueerde het glagolitische alfabet verder. Een specifieke ontwikkeling van dit schrift verspreidde zich naar Bulgarije en uiteindelijk verder naar het noorden naar Rusland. Dit werd het cyrillische alfabet, genoemd naar de bovengenoemde Cyrillus, dat nog steeds in gebruik is in de Russischsprekende wereld.
De Codex Suprasliensis (boven) is een van de belangrijkste getuigenissen voor de integratie van deze nieuwe alfabetten. Geproduceerd aan het eind van de 10e of vroege 11e eeuw, in waarschijnlijk Bulgarije, bevat de codex heiligenlevens, preken, legendes en gebeden. De teksten zijn alle in het Oudkerkslavisch opgesteld, en genoteerd in het nieuw ontwikkelde cyrillische schrift. De opname van deze tekst in UNESCO’s werelderfgoedlijst voor documenten (onderdeel van het Memory of the World-programma) illustreert de betekenis ervan.
Het succes van de Byzantijnse kerstening betekende niet dat het rooms-katholicisme geen voet aan land kreeg op de Balkan. Regio’s die het dichtst bij de Franken lagen (het tegenwoordige Kroatië, Slowakije en Slovenië) werden met succes bekeerd en onder controle gesteld van de kerk van Rome. De regio’s werden verdeeld in bisdommen, onder leiding van bisschoppen. Tegelijkertijd werden kloostergemeenschappen opgericht, die fungeerden als extra bolwerken van het christendom in de minder stedelijke regio’s. Vaak werden deze kloosters door privépersonen gesticht: edelmannen en edelvrouwen die ofwel wilden zorgen voor hun zielenheil in het hiernamaals, ofwel het als een kans zagen om hun eigen macht uit te breiden.
Zo stichtte de Karinthische hertog Bernard van Spanheim rond 1220 een kartuizerklooster in Bistra in Slovenië. Het klooster bloeide, werd een centrum van onderwijs en bereikte zijn hoogtepunt in de 14e eeuw. Uit die periode is een prachtig uitgevoerd exemplaar van Augustinus’ De Civitate Dei overgeleverd.
Zoals ook het geval is met dit manuscript, bediende de lees- en schrijfcultuur in de rooms-katholieke gebieden zich voornamelijk van het Latijn. Voor de orthodoxe Slaven waren religieuze diensten sinds de 9e eeuw in het Slavisch. Voor de katholieken bleef Latijn de liturgische taal tot ver na de middeleeuwen. Dit betekende niet dat het Slavisch als spreektaal volledig werd verbannen uit het domein van de religie. Het voorbeeld hieronder toont een 14e-eeuws manuscript met een psalter, liturgische teksten en een kalender van heiligen, waaronder verschillende Hongaarse heiligen. Het gebruikte alfabet is het glagolitische, terwijl de tekst is opgesteld in een Kroatisch dialect — uit een van de gebieden die onder de rooms-katholieke kerk vielen
In de latere middeleeuwen werden de kustgebieden in de Balkan die grensden aan de Adriatische Zee, beïnvloed door nog een andere taal: het Italiaans. De Italiaanse stadstaten, met name Venetië, stichtten handelsposten langs de gehele Adriatische kust, die volgens hun Italiaanse wetten werden bestuurd. Het gebied rond Dubrovnik, een kleine republiek bekend als Ragusa, werd achtereenvolgens gecontroleerd door de Byzantijnen, de Venetianen en de Hongaren tussen de 9e en 15e eeuw. De Venetianen legden hun dialect van het Italiaans op aan de regering van Ragusa.
Meertaligheid was niet ongewoon in middeleeuws Europa. Dit was zeker het geval voor politieke elites en bepaalde handelaren wier positie gepaard ging met- of gebaseerd was op interregionale contacten. In Engeland bijvoorbeeld waren het Anglo-Normandisch (een insulaire variant van het Frans) en het Engels in gebruik. In Vlaanderen en Brabant (in het huidige België, Frankrijk en Nederland) werden Frans en Nederlands zij aan zij gesproken. Overal in Europa waren elites in staat het Latijn te begrijpen, dat diende als lingua franca. Het wisselen tussen talen hing af van de context. Ze bestonden naast elkaar in parallelle culturele en literaire milieus.
In de Balkan was deze situatie nog complexer door het bestaan van meerdere schriftsoorten, waarbij kopiisten latijnse, glagolitische en later zelfs cyrillische alfabetten tot hun beschikking hadden. In het 15e-eeuwse Dubrovnik (Kroatië) kon de stadsschrijver zich bijvoorbeeld naadloos van het Servisch (genoteerd in cyrillisch schrift) in het Latijn overgaan of omgekeerd, wanneer de betrokken partijen verzochten om hun contracten in een bepaalde taal op te stellen. Evenzo is de tekst van een 15e-eeuwse kopie van de Anagrammatismoi, een liedboek voor kerkelijke feesten van de 13e-eeuwse componist Johannes Koukouzeles, in het Grieks, maar met toevoegingen in het Bulgaars en Servisch (genoteerd in cyrillisch schrift). Aangezien dit manuscript vermoedelijk in Servië is geschreven, toont het aan dat de plaatselijke geestelijken in staat waren om tussen de aangrenzende talen te wisselen.
De resultaten van de bekeringspogingen hebben niet alleen invloed gehad op de middeleeuwse geschiedenis, maar zijn vandaag nog steeds zichtbaar. In regio’s die werden bekeerd tot het rooms-katholieke christendom, was het latijnse alfabet dominant. In regio’s die het orthodoxe christendom volgden, werd het glagolitische alfabet, later ontwikkeld tot cyrillisch, gebruikt.