De kunst van het lezen in de Middeleeuwen
Tussen ridders en troubadours
Hoven en hofcultuur
Hoven en hofcultuur
Rex illiteratus est quasi asinus coronatus („De koning die niet kan lezen is als een gekroonde ezel”) is een middeleeuws Latijns spreekwoord uit de hoge middeleeuwen (ca. 1050-ca. 1250). Het benadrukt twee belangrijke zaken. Ten eerste was het belangrijk dat leden van de aristocratie in de middeleeuwen — koningen, koninginnen en edellieden — konden lezen. Ten tweede, de taal die ze zouden moeten kunnen lezen was Latijn. Deze taal was het enige grensoverschrijdende medium voor mondelinge en schriftelijke communicatie (lingua franca) in de Europese middeleeuwen. De verspreiding ervan door heel Europa was voornamelijk te danken aan de verspreiding van het christelijk geloof. Klooster- en kathedraalscholen werden op veel plaatsen gesticht samen met de oprichting van kloosters en bisdommen, maar er waren ook leden van de geestelijkheid aan de middeleeuwse hoven. Ze verzorgden onder andere de kerkelijke diensten, onderwezen de adellijke kinderen en zorgden vaak voor de productie van schriftelijke documenten.
Wat we vandaag hof en hofcultuur noemen, kan heel verschillende dingen betekenen. Een koninklijk hof rond 900 was anders dan een koninklijk hof rond 1200. Daarnaast bevorderden niet alleen koningen en koninginnen de hofcultuur, maar ook hertogen en andere leden van adel. Bovendien is de verhouding tussen de adel en de vorst in de loop van de middeleeuwen meerdere malen veranderd — en hier kan bijvoorbeeld de situatie in Franstalige gebieden verschillen van die in Duitstalige gebieden.
Naast de hoven van de koningen en koninginnen, waren er ook belangrijke hoven van de hoge adel in de middeleeuwen. Dergelijke belangrijke hoven in Frankrijk waren onder meer die van Aquitanië, Bourgondië, Vlaanderen en Champagne. Maar een hof was zoveel meer dan alleen een plek waar een adellijke familie, hun adellijke entourage en bedienden woonden.
Vanaf de 12e eeuw ontwikkelde zich een bepaalde cultuur in de kringen van de hoge adel. Het werd gekenmerkt door hoofse manieren, kleding en culturele inspanningen. De jacht werd bijvoorbeeld een activiteit die niet langer alleen maar om voedsel ging. Jagen met honden en valken werd een integraal onderdeel van de hofcultuur in heel Europa. Tegelijkertijd werd het hoofse toernooi uitgevonden. Tijdens deze wedstrijd was het doel niet om de tegenstander te doden; eerder werd het gevecht geritualiseerd als een soort ridderlijke kunst en competitie. In de 11e en 12e eeuw waren de hoven van Frankrijk en van de Anglo-Normandische koningen de trendsetters in het middeleeuwse Europa. Dit blijkt duidelijk uit andere Europese talen: het Engelse woord toernooi, het Nederlandse toernooi, en het Duitse Turnier zijn afgeleid van het oude Franse woord tornoi (of tornoiement) en in het bijzonder het gebruik ervan in deze hoofse context.
Naast de reeds genoemde aspecten van de hofcultuur werd onderwijs ook steeds belangrijker voor de hoge adel. De kunst van lezen was er een onderdeel van.
De schriftculture van de hoge middeleeuwen was gebaseerd op het Latijn. De edelen leerden ook lezen met Latijnse boeken. De hofklerken waren zeer vaak de begeleiders bij het aanleren van leesvaardigheden. Men leerde eerst lezen met Latijnse religieuze teksten, bijvoorbeeld met het Pater Noster, het Credo en het Ave Maria. Het psalter werd later toegevoegd, naast andere teksten. Dit verklaart ook de prachtig verluchte gebedenboeken die vaak voor de hoofse lezer zijn gemaakt. Een zeer mooi voorbeeld is hierboven te vinden: Het psalter van koning Lodewijk IX van Frankrijk.
Vrouwen leerden ook lezen aan het hof. Een aantal bijzonder mooie gebedenboeken getuigen hiervan. We kennen ook enkele aristocratische dames die niet alleen de hoofse literatuur met lazen maar ook actief bevorderden. Het is dus niet verwonderlijk dat in een Duits manuscript uit het begin van de 13e eeuw, Hendrik van Veldekes Eneasroman, de adellijke Latijnse prinses Lavinia wordt afgebeeld als een vrouw die kan lezen en zelfs schrijven.
Hieronder: Folio met twee verschillende scènes; Lavinia schrijft een brief aan Eneas (boven) en Lavinia geeft de brief, vastgemaakt aan een pijl, aan een boogschutter (onder).
De nieuwe hoofse literatuur maakte deel uit van de nieuwe hofcultuur van de 12e eeuw. Deze literatuur werd voornamelijk gemaakt en geschreven in de volkstaal. Ook hier speelden adellijke vrouwen een doorslaggevende rol. Zo zijn Eleanora van Aquitanië en haar oudste dochter Marie van Champagne bekend als ondersteuners van de dichters.
Het schrijven van hoofse liederen en hoofse romans is ontstaan in Franstalige streken. Troubadours in het zuiden (Langue d’oc) bedachten onder andere nieuwe vormen van liefdeslyriek, die vergezeld gingen van een specifieke stilering van de liefde. De troubadour streefde ernaar zich in dienst te stellen van een adellijke dame met een hoge sociale status, die vaak getrouwd was en dus „ontoegankelijk”. Hij onderwerpt zich aan de wil van deze voor hem onbereikbare vrouw en zingt om haar gunst te verkrijgen. Dit soort voornamelijk fictieve liefde, gecreëerd door deze relaties, werd aangeduid als fin’amors ( wat we tegenwoordig „hoofse liefde” noemen). Vanuit formeel perspectief gaan hoofse liederen vooraf aan de romans die zich in het noorden verspreiden (Langue d’oil), geïnspireerd als ze zijn door de concepten van de troubadourpoëzie. Sommige troubadoursliederen en hoofse romans werden zelfs vertaald in andere volkstalen. Telkens wanneer ze in andere talen werden omgezet, werd hun inhoud gewijzigd en aangepast aan de nieuwe culturele context.
Hoofse lyriek en romans werden al snel onderdeel van de trans-Europese hofcultuur van de 12e en 13e eeuw. Ze werden dan altijd geschreven in de taal van de dichters en hun publiek.
Marie van Champagne, die verbleef aan het hof van Troyes, stimuleerde ook de Franse dichter Chrétien de Troyes, wiens werken zo belangrijk werden voor de Europese literatuur. Chrétien de Troyes was de eerste die romans schreef over de ridders aan het hof van koning Arthur zoals Erec et Enide, Yvain ou le Chevalier au Lion en Perceval ou le Conte du Graal. Deze teksten (en vele andere romans zoals die van Béroul over Tristan en Isolde) werden in het kader van de trans-Europese hofcultuur in verschillende talen vertaald. De dichters hebben deze hoofse teksten ook in hun eigen culturele context geïntegreerd. Op deze manier kreeg de volkstalige literatuur, en vooral de hoofse romankunst, voor het eerst zijn eigen status.
Vooral de Arthurromans van Chrétien de Troyes hadden in de middeleeuwen een sterke invloed op de Europese literatuur. Enkele decennia na de eerste aanpassingen aan de verschillende volkstalen verschenen verhalen van eigen vinding over ridders aan het hof van koning Arthur. Een voorbeeld hiervan is de Nederlandse Roman van Walewein uit het midden van de 13e eeuw. . Deze roman, geschreven door Penninc en Pieter Vostaert, presenteert Walewein (ook bekend als Gauvain of Gawain) als een ridder aan het hof van koning Arthur, geconfronteerd met een zwevend schaakbord, dat hem naar verschillende avonturen leidt.
Middeleeuwse hoofse romans hadden een grote impact op de Europese cultuur — niet alleen in de middeleeuwen. Romans als Perceval/Parzival, de Tristan of de Walewein werden bewerkt door auteurs, componisten, filmmakers en zelfs computerspelontwerpers zowel in de 19e, 20e als de 21e eeuw.
Net zoals de Franse hoven het model waren voor de Europese adel, werd de hofcultuur al snel een model voor het leven van de stedelijke hogere klasse in de 13e en 14e eeuw. Dit omvat ook — onder andere — hoofse literatuur. Een goed voorbeeld hiervan is de Codex Manesse uit het begin van de 14e eeuw, gemaakt voor de Zwitserse patriciërs familie Manesse. Dit handschrift bevat een van de belangrijkste verzamelingen van Duitstalige minnelyriek. Het is zeer waarschijnlijk dat dit boek is samengesteld en geschreven in Zürich.
In de 14e en 15e eeuw werden schrijfateliers in steden steeds belangrijker. Ze produceerden boeken die werden gekocht en gelezen in kloosters, in adellijke hoven en door het stedelijk patriciaat. In het volgende hoofdstuk worden de producten van deze ateliers en hun verschillende lezersgroepen besproken.